Taal- en letterkunde

Vrijdag 17 november

13.15 u. - Esther Op de Beek (MP.L00.502/ Atrium)

Literatuur en geluk: de rol van verhalen in het nadenken over welzijn

Zowel historische als moderne opvattingen van geluk krijgen vorm in verhalen: verhalen die in de samenleving circuleren, als scripts voor een succesvol of waardevol leven, in verhalen die we van onszelf en anderen maken, maar ook in literaire verhalen. Recente romans stellen vragen over geluk heel expliciet centraal en reageren vaak kritisch op de westerse obsessie met geluk of op de moderne ‘geluksplicht’. Aan de hand van ervaringen uit het onderwijs waarin die romans werden behandeld, komen in deze lezing vragen rondom het welzijn van leerlingen, studenten en docenten aan de orde.

14.15 u. - Khalid Mourigh (MP.L00.502/ Atrium)

Ewa faka? Straattaal als brug

In mijn presentatie over straattaal vertel ik over de herkomst van het straattaallexicon, de talen die daarbij een rol spelen en het accent van straattaal. Bovendien vertel ik kort hoe straattaal verschilt van het Standaardnederlands en welke uitdagingen, maar ook vooral welke kansen daarin voor het onderwijs liggen. Straattaal biedt verschillende aanknopingspunten voor het geschiedenisonderwijs (slavernijverleden, migratiegeschiedenis), maatschappijleer (superdiverse samenleving, gender) en taalonderwijs (grammatica).

15.45 u. - Jürgen Pieters (MP.L00.502/ Atrium)

De troost van fictie en de fictie van troost

In mijn lezing bouw ik verder op vragen die me in mijn recente boekpublicaties bezig hielden. Op basis van welke overwegingen geven lezers aan dat ze zich getroost weten door de lectuur van romans en gedichten? Wat zeggen dergelijke uitspraken over onze ideeën van wat literatuur is en moet zijn? En wat zeggen ze over onze ideeën van wat troost is. In mijn lezing wil ik een stap verder zetten en de mogelijkheid overdenken dat onze fascinatie met de troostende werking van fictie misschien mede te danken is aan het feit dat troost zelf een fictie is.

16.45 u. - Stef Grondelaers & Els Beerten (MP.L00.502/ Atrium)

“En als we eens op aarde bleven?” Een haalbare norm voor het Belgische Nederlands

Als kind van de ABN-acties is Stef Grondelaers opgegroeid met het idee dat er maar één soort goed Nederlands was. Als taalwetenschapper heeft hij de afgelopen jaren ontdekt dat er voor dat Groot-Nederlands geen basis (meer) is in Vlaanderen, en dat jongere Vlamingen steeds minder oren hebben naar een Nederlands dat niet het hunne is. Maar wat moeten Vlaamse jongeren dan wél leren in de klas?

Auteur Els Beerten is al haar hele carriere lang op zoek naar een variëteit van het Nederlands die ze de hare kan noemen: “Omdat de personages [in mijn boek] ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008) uit de tijd van mijn grootouders stammen, spraken ze in mijn hoofd hun dialect. Maar ik wilde geen dialect schrijven. Dan zou ik fonetisch schrijven, en ik was ten slotte met schrijftaal bezig. Ik wilde een taal bedenken die het authentieke kon vatten maar toch door iedereen in Vlaanderen en Nederland gelezen kon worden” (Annie M. G. Schmidtlezing 2015).

Vanuit hun respectieve invalshoeken pleiten Grondelaers en Beerten voor een Belgisch Nederlands dat naast het Nederlandse en het Surinaamse Nederlands kan staan, en dat bruikbaar is voor leerling, docent, en schrijver.